Niet alleen voor scheidsrechters, maar voor iedereen die een “partijtje” of een “echte” tenniswedstrijd gaat spelen is het goed om te weten wat officieel wel en niet mag. Hoe vaak komt het niet voor dat je zonder scheidsrechter speelt. Ken je de regels niet exact uit je hoofd, dan loop je de kans om zuurverdiende punten kwijt te raken omdat je tegenstander beweert ze wél te kennen. Of je nu met het mes op tafel speelt of niet een speler behoort in ieder geval te weten hoe het tennisspel in elkaar zit en wanneer hij recht heeft op een punt.
Op de komende pagina’s staan de belangrijkste regels en de meest voorkomende situaties beschreven. Het leren van al deze regels kan het beste in de praktijk, door te lezen, leren of wedstrijden te kijken maar vooral door zelf veel te spelen!

Inhoud.

  1. Het speelveld
  2. Vaste hindernissen
  3. Verlies van een punt
  4. Puntentelling
  5. Tiebreak
  6. Loting
  7. Service
  8. Let
  9. Hinderen van de tegenstander
  10. Tennistermen
  11. Spelsituaties
  12. Wedstrijd spelen

 

1. Het speelveld of wel: de tennisbaan.
Onderdelen.
1: Net. 2: Zijlijn (dubbelspel). 3: Zijlijn (enkelspel). 4: Achterlijn (baseline). 5: Servicelijn. 6: Midden-servicelijn. 7: Middenmerk. 8: Markering positie enkelspelpaal.

Afmetingen. (De lijnen liggen binnen het speelveld !)
– Lengte x breedte (enkelspel): 23,77 x 8,23 meter (78 x 27 voet)
– Lengte x breedte (dubbelspel): 23,77 x 10,97 meter
– Servicevak: 6,40 x 4,12 meter
– “Tramrails” (de strook tussen beide zijlijnen): 1,37 meter
– Uitloop achter en naast de baan: resp. 6,40 en 3,66 meter

Het net.
– Hoogte netpaal en enkelspelpaal: 1,07 meter
– Hoogte van het net in het midden: 91,4 cm.
– De netpalen staan 91 cm buiten het speelveld.
– De enkelspelpalen staan 91 cm buiten het enkelspelveld.

2. Vaste hindernissen.

Onder “vaste hindernissen” van een tennisbaan verstaat men:
Het net en al zijn onderdelen (zie onder).
Alles wat zich boven of rondom het speelveld bevindt: hekken, banken, bomen, publiek, scheidsrechtersstoel, dak van de hal, etc.
De scheidsrechter, lijnrechters, ballenjongens, etc. (mits op hun plaats).
net.jpg (23463 bytes)
Het net.
Het net bestaat uit de volgende onderdelen:
1: Net. 2: Netband. 3: Nettrekband. 4: Enkelspelpaal. 5: Netkabel. 6: Netpaal.
– Hoogte netpaal en enkelspelpaal: 1,07 meter
– Hoogte van het net in het midden: 91,4 cm.
– De netpalen staan 91 cm buiten het speelveld.
– De enkelspelpalen staan 91 cm buiten het enkelspelveld

3. Verlies van een punt.

Een speler verliest een punt indien:
– hij twee keer achter elkaar een foutieve service slaat (“dubbelfout”);
– hij de bal twee keer laat stuiten voordat hij terug slaat (“tweemaal”);
– hij de bal in het net slaat (Als de bal via de netband in het goede speelveld komt: doorspelen);
– hij de bal direct tegen de grond of vaste hindernis buiten het speelveld slaat (“uit”);
– hij de bal meer dan één keer slaat (Twee keer raken in één vloeiende beweging is toegestaan);
– hij geraakt wordt door de bal die in het spel is, ook al staat hij buiten het speelveld;
– hijzelf of zijn racket het net raakt, terwijl de bal in het spel is (“netfout”);
– hij de bal volleert voordat deze over het net is gegaan;
– hij de bal volleert en fout slaat, ook al stond hij buiten het speelveld;
– hij een service als volley terug slaat;
– hij zijn racket naar de bal gooit en deze raakt;
– hij met zijn arm of racket over het net komt, terwijl de bal in het spel is.

Op de laatste regel zijn twee uitzonderingen:
In de uitzwaai van een slag mag je over het net komen.
Indien de bal door veel effect weer terugspringt over het net is het toegestaan om de bal voordat hij op de grond komt alsnog te raken.
4. Telling.

GAME.
De puntentelling is als volgt: 15 – 30 – 40 – “game” (“spel”).
Indien een speler bij de stand “40-40” een punt maakt, komt hij op “voordeel”. Maakt hij dan weer een punt, dan wint hij de game. Verliest hij op “voordeel” echter het punt, dan is het weer “gelijk”. *
Voorbeelden van standen: 15-0 ; 30-40 ; 30-15 ; etc. (Degene die serveert wordt als eerste genoemd).

SET.
Een speler die het eerst 6 games wint, heeft de “set” gewonnen. Wel moet er een verschil zijn van twee games (behalve bij een tiebreak).
Voorbeelden van setstanden: 6-0 ; 6-4 ; 7-5 ; 8-6 ; 6-3 ; etc.

MATCH.
Een speler die het eerst 2 sets wint, heeft de wedstrijd gewonnen (“best of three”). **
Voorbeelden van uitslagen: 6-0, 6-0 ; 6-3, 6-2 ; 6-4, 5-7, 6-1 ; etc.

Bij sommige toernooien kan de wedstrijdleiding beslissen om bij de stand “40-40” het beslissende punt te spelen (“BPS”: “Beslissende Punt Systeem”).

** Bij sommige herentoernooien, bijv. op Wimbledon, wordt er gespeeld om drie gewonnen sets (“best of five”).
5. Tiebreak.

Om de wedstrijden wat in te korten heeft men in 1976 het “tiebreak systeem” ingevoerd. Deze treedt in werking bij de stand 6-6 in games, behalve in de beslissende set (tenzij de wedstrijdleiding anders bepaalt).

De tiebreak gaat als volgt
De speler die aan de beurt is om te serveren serveert vanaf rechts voor het eerste punt.
De tegenpartij serveert daarna vanaf links voor het tweede punt en vervolgens vanaf rechts voor het derde punt.
Iedere speler serveert daarna steeds voor twee punten. Eerst vanaf links en daarna vanaf rechts.
Er wordt “normaal” geteld: 1, 2, 3, enz.
De partij die het eerst 7 punten haalt (met een verschil van twee punten) wint de tiebreak. Hij wint de set dan met 7-6.
Na iedere 6 punten in de tiebreak moeten de spelers wisselen van speelhelft.
De partij die het eerst serveerde in de tiebreak, moet ontvanger zijn in de eerste game van de volgende set.
Soms wordt tussen haakjes een cijfer vermeld achter de tiebreak: 7-6 (3). Dit geeft dan aan dat de uitslag in de tiebreak 7-3 is geweest.
6. Loting.

De keuze van de kant en de keuze om in de eerste game “serveerder” of “ontvanger” te zijn moet door loting worden beslist.
De speler die de loting wint heeft vier mogelijkheden. Iedere keuze geeft weer verplichtingen aan zijn tegenstander:
Hij kiest “serveren”; De tegenstander moet ontvangen en is verplicht om de kant te kiezen.
Hij kiest “ontvangen”; De tegenstander moet serveren en is verplicht om de kant te kiezen.
Hij kiest de kant; De tegenstander moet kiezen tussen “serveren” of “ontvangen”.
Hij laat de keuze aan zijn tegenstander; De tegenstander is verplicht om een keuze te doen (a, b of c). Doet hij dit niet dan heeft hij de wedstrijd verloren.
7. Service (begin van het spel).

Voor de service moet de serveerder stil staan achter de baseline, tussen het middenmerk en de zijlijn.
positie enkelspel.jpg (11783 bytes) positie dubbelspel.jpg (12006 bytes)
(Voor het enkelspel de zijlijn van het enkelspelveld, voor het dubbelspel de zijlijn van het dubbelspelveld.)

De serveerder mag tijdens de service niet met zijn voet de baseline of het speelveld raken (Dit mag pas als de bal geslagen, oftewel van het racket af is).
Voor het eerste punt van een game wordt vanaf rechts geserveerd. De bal moet diagonaal in het servicevak aan de andere kant van het net.
Voor het tweede punt wordt vanaf links geserveerd naar het andere servicevak. Voor het derde punt weer weer vanaf rechts, etc.
De serveerder mag niet serveren voordat de ontvanger klaar staat. Indien de ontvanger toch probeert terug te slaan wordt hij reglementair geacht klaar te staan.
De bal moet geslagen worden voordat hij de grond raakt. Een onderhandse service is dus toegestaan.
Bij een verkeerde opgooi is het toegestaan om de bal weer op te vangen of op de grond te laten stuiten.
Een slagbeweging geldt als een service. Een misslag is dus een foutieve service.
Een service is fout indien de bal buiten het goede servicevak geslagen wordt, of direct een vaste hindernis raakt (uitgezonderd net, netband en nettrekband).
Een service moet over gedaan worden indien de bal via het net, de netband of de nettrekband in het goede servicevak komt (zie 8: “let”).
Indien een “eerste service” fout is, heeft een speler nog recht op een “tweede service”. Is deze ook fout dan verliest hij het punt ( zie 3: “dubbelfout”).
Indien de service vanaf de verkeerde kant werd geslagen, blijven alle punten die gemaakt zijn geldig. Wel moet de fout meteen worden hersteld.

7a. Service-return.
Na iedere game wordt de serveerder ontvanger en de ontvanger serveerder.
De ontvanger mag (reglementair) gaan staan waar hij wil.
Indien de bal direct tegen de ontvanger komt, of tegen iets wat hij vasthoudt, is het punt voor de serveerder. Ook al zou de bal uitgegaan zijn. Indien de ontvanger eigenlijk aan de beurt was om te serveren, moet de fout meteen worden hersteld. De reeds gemaakte punten blijven gelden

8. Let.

Een “let” nemen wil zeggen het overspelen van een punt (te beginnen met een eerste service). Dit gebeurt indien:
– er twijfel is welke beslissing genomen moet worden (bijv. of een bal in is);
– de bal een voorwerp raakt dat zich op of over het speelveld beweegt (bijv. een rollende bal);
– een speler vindt dat hij gehinderd werd in de uitvoering van zijn slag;
– de bal die in het spel is een bal raakt die in het speelveld ligt, en het niet duidelijk is of de speler wel de juiste bal terug slaat.

8a. Service-let.

Wanneer een let wordt gegeven i.v.m. een service, mag alleen die betreffende service worden overgespeeld. We spreken van een “let, eerste service” en van een “let, tweede service”. Hier volgen enkele voorbeelden:
– Bij een eerste service gaat de bal via de netband in het goede servicevak: “let, eerste service”.
– Bij een tweede service was niet goed te zien of de bal in was: “let, tweede service”.
– Een eerste service gaat in, maar de ontvanger stond nog niet klaar: “let, eerste service”.
– Bij een tweede service wordt de serveerde zichtbaar afgeleid: “let, tweede service”.
9. Hinderen van de tegenstander.

a. Opzettelijk hinderen.
Indien een speler meent dat hij opzettelijk wordt gehinderd, heeft hij het recht om een “let” te vragen. Het is aan de scheidsrechter te oordelen of hij inderdaad gehinderd werd.
Als een scheidsrechter zelf “opzettelijk hinderen” bemerkt, mag hij het punt aan de tegenstander toekennen. In de praktijk zal hij eerst een waarschuwing geven en het punt laten overspelen.
Voorbeelden van “opzettelijk hinderen”:
– Schreeuwen of wilde bewegingen maken vlak voordat de tegenstander de bal wil slaan.
– Het onnodig heen en weer springen bij het net (schijnbewegingen zijn wel toegestaan).
– Het voortdurend terugslaan van de service als de bal duidelijk uit is.

b. Onopzettelijk hinderen.
Voorbeelden hiervan zijn:
– Een bal die in het speelveld rolt.
– Een tegenstander die struikelt over de lijn.
– Een enkelspelpaal die omvalt; etc.
In deze gevallen heeft de speler die vindt dat hij gehinderd werd, recht op een “let”.
10. Tennistermen.

Ace: Een service die zo goed wordt geslagen dat de ontvanger de bal niet kan raken.
Advantage: “Voordeel … ” (serveerder / ontvanger).
Bye: Een speler die een “bye” heeft bij een toernooi, hoeft in de eerste ronde niet te spelen.
Breakpoint: De ontvanger staat op “voordeel”.
Deuce: “Gelijk” (40-40).
Love: Nul (bij de telling in de game).
Matchpoint: Een speler hoeft op “matchpoint” nog maar één punt te maken om de wedstrijd te winnen.
Mixed double: Gemengd dubbelspel.
Rally: Slagenwisseling.
Scoringsheet: Telblad voor de scheidsrechter.
Setpoint: Een speler hoeft op “setpoint” nog maar één punt te maken om de set te winnen.
Servicebreak: De serveerder verliest de game.
Single: Enkelspel.
Toss: Loting.
Umpire: Scheidsrechter.
11. Spelsituaties.

Hier volgen enkele spelsituaties die voor kunnen komen, en waar je als scheidsrechter of als speler de juiste beslissing moet nemen.
De geserveerde bal raakt een bal die in het servicevak ligt. Beslissing: doorspelen, tenzij het niet zeker is of er met de juiste bal wordt verder gespeeld: dan een “let” nemen. (Het is dus altijd het beste om ballen weg te halen die in het veld liggen.)
De geserveerde bal raakt de netpaal en komt in het goede servicevak. Beslissing: fout.
In een rally gaat de bal via de netpaal in het speelveld van de tegenstander. Beslissing: in een enkelspel fout, in een dubbelspel doorspelen.
Een speler die achter de baseline staat wordt in een rally getroffen door de bal. Beslissing: de speler die getroffen werd verliest het punt.
In een rally roept de scheidsrechter (of een speler) “uit”, bedenkt zich en roept “oh nee, toch niet!”. Beslissing: doorspelen, tenzij blijkt dat één der spelers er last van had: een “let” nemen.
Een speler haalt een korte bal maar kan niet meer stoppen en raakt het net. Beslissing: hij verliest het punt.
In een dubbelspel ziet de partner van de ontvanger dat de geserveerde bal uit zal gaan en vangt hem (met zijn racket) op. Beslissing: het punt is voor de serveerder.
12. Wedstrijd spelen.

12a. Enkelspel.
Situatie: Speler A en B spelen tegen elkaar.
Door loting wordt bepaald wie (aan welke kant) moet beginnen.
Als A in de eerste game serveert, moet B in de tweede game serveren, A weer in de derde game, B weer in de vierde, etc.
Bij iedere oneven stand (bv. 1-0, 3-2, 5-4, etc.) moet er gewisseld worden van speelhelft. (Bij iedere wissel mag gepauzeerd worden. Dit is ook het geval na afloop van een set. Bij de eerste wissel van de nieuwe set mag dan echter niet gepauzeerd worden.)
Voor de overige regels: zie Puntentelling (deel 4).

12b. Dubbelspel.
Situatie: Spelers A en B spelen tegen spelers C en D.
Door loting wordt bepaald welke partij (aan welke kant) moet beginnen.
Als partij A en B in de eerste game serveert, mogen A en B zelf bepalen wie gaat beginnen. Als A in de eerste game serveert, moet B in de derde game serveren, A in de vijfde, etc.
Partij C en D serveert dus in de tweede game. C en D mogen zelf bepalen wie gaat beginnen. Als C in de tweede game serveert, moet D in de vierde game serveren, C in de zesde, etc.
Deze volgorde van serveren mag pas veranderd worden als een set is afgelopen !
Bij iedere oneven stand (bv. 1-0, 3-2, 5-4, etc.) moet er gewisseld worden van speelhelft. (Bij iedere wissel mag gepauzeerd worden. Dit is ook het geval na afloop van een set. Bij de eerste wissel van de nieuwe set mag dan echter niet gepauzeerd worden.)
Voor de overige regels: zie Puntentelling (deel 4).

De meest gebruikelijke (en tactisch de beste) posities zijn hieronder aangegeven:
dubbel1.jpg (9790 bytes) dubbel2.jpg (9818 bytes)

Situatie 1: (het eerste punt van een game)
A is de serveerder, zijn partner staat bij het net. C is de ontvanger, zijn partner D staat op de servicelijn. De taak van D is om het veld te verdedigen voor het geval C naar B slaat. Slaat C naar A terug, dan moet D snel positie kiezen aan het net.
Situatie 2: (het tweede punt van een game)
A is de serveerder, zijn partner staat bij het net. Nu is D de ontvanger en staat C op de servicelijn om het veld te verdedigen t.o.v. B. Als D naar A terug slaat gaat C naar het net.
Vervolg:
A blijft serveren totdat het game is. Zij partner B blijft dus een game lang bij het net. C en D zijn om de beurt ontvanger. De situaties 1 en 2 herhalen zich steeds totdat het game is.
In het voorbeeld staat C op rechts en D op links. Iedere keer als A of B gaat serveren moeten zij zo gaan staan. Pas na afloop van een set mag deze opstelling veranderd worden.

Puntverlies. (Dubbelspel)
Indien beide spelers van één partij de bal raken, verliest die partij het punt.
Indien een speler bij een service de bal tegen zijn partner slaat, is de service fout (ook al gaat de bal in het goede servicevak).
Indien een speler de bal in een rally tegen zijn partner slaat, is het punt voor de tegenstanders.
Indien een speler, die niet aan de bal is, tijdens een rally het net aanraakt, is het punt voor de tegenstanders.

Tot zover de “Tennisregels”. Voor actuele informatie betreffende reglementen voor toernooien en competities verwijzen wij graag naar : http://www.vtv.be/opencms/opencms/html/main/reglementen.html

We wensen u veel tennisplezier !

Het Tc-Pavinom-internet-team.